In Reizen naar de andere kant van de wereld beschrijft David Attenborough drie reizen die hij maakte in de jaren vijftig en zestig in opdracht van de BBC. Het boek is een vervolg op het in 2017 verschenen Avonturen van een jonge bioloog. De reizen vonden plaats in het decennium waarin de planeet toegankelijk begon te worden voor de westerse wereld. Attenborough bracht andere delen van de wereld en haar bewoners de huiskamers in en baande soms letterlijk de paden die vandaag de dag zijn platgelopen.
In Zoektocht naar het Paradijs gaat hij samen met cameraman Charles Lagus op zoek naar de paradijsvogel in Papoea Nieuw-Guinea. Het is de bedoeling om de balts van wilde exemplaren te filmen en er een paar mee naar Londen te nemen. In die tijd werkte de BBC samen met de London Zoo en was het normaal dieren te vangen en mee te nemen naar Europese dierentuinen. (Iets waar Attenborough tegenwoordig trouwens met gemengde gevoelens op terugkijkt.) Ze vliegen in drie dagen naar Sydney, en van daaruit naar Lae. Daar nemen ze een vliegtuigje naar Nondugl in de Wahgivallei vanwaar ze door de Jimivallei naar Tabibuga lopen en via Menjem over het 2.000 meter hoge Bismarckgebergte naar Aiome. Hij komt op plekken waar maar weinig blanken een voet hebben gezet. Door zijn oog voor detail en respect voor de mensen die hij ontmoet, ziet hij dingen die voor minder gevoelige mensen verborgen zouden blijven. Hij woont een huwelijksceremonie bij waar het vlees wordt gekruid door mannen die erop spugen met uitgekauwde gember en specerijen, en vijfhonderd mannen dansen met hoofdtooien waarvoor minstens tienduizend van zijn geliefde paradijsvogels zijn gedood.
Zijn gevoeligheid ten spijt: toch leggen zijn verhalen de toen heersende en ook voor hem vanzelfsprekende ongelijkheid bloot. Dragers worden betaald met zout, kralen of verf; dieren worden te koop aangeboden en geruild voor schelpen. Een goede deal voor hem en de London Zoo, die hiermee een prachtige maar droevige collectie wilde dieren voor een habbekrats heeft aangeschaft. Zelf doet hij ook een duit in het zakje: op zoek naar de paradijsvogel stuitten ze op een koeskoes. Zonder pardon hakt Attenborough de boom om waar het arme dier zich in verbergt om het mee te nemen naar Londen.
Tijdens deze reis komt hij stammen tegen die nog in het stenen tijdperk leven. Hierdoor raakt hij gefascineerd door mensen wier levenswijzen nog amper zijn aangetast door West-Europeanen. Wanneer hij een aantal jaren later wordt uitgenodigd door de antropoloog Jim Spillius om naar de Polynesische eilandengroep Hebriden te komen, stelt hij de BBC voor een programmaserie te maken met de focus op lokale gemeenschappen.
Eén van de meest fascinerende hoofdstukken gaat over het fenomeen cargocult dat hij aantreft op het eiland Tanna. Een geloof dat halverwege de vorige eeuw op verschillende eilanden in de Stille Oceaan afzonderlijk van elkaar is ontstaan, waarbij de lokale bevolking de westerse cultuur imiteert in de veronderstelling hiermee geheime westerse rituelen uit te voeren en zo de goden gunstig te stemmen, zodat ook zij toegang krijgen tot de consumptiegoederen van de blanke mens. “Het lijkt alsof niet van een volk verwacht kan worden om binnen één of twee generaties de overgang te maken van een steentijdcultuur naar de meest ontwikkelde materiële beschaving […] zonder het risico te lopen op een complete morele desoriëntatie en mentale verwarring,” aldus Attenborough.
Het tweede verhaal in het boek speelt zich af in Madagaskar. Uiteraard heb ik dit, als auteur van Het zingen van de indri, met grote interesse gelezen. Samen met cameraman Geoff Mulligan gaat hij op zoek naar lemuren, waarvan naar hij zegt ruim 20 soorten bestaan. Nu, zestig jaar later, zijn er 111 soorten bekend en gaan onderzoekers ervan uit dat er nog minstens 20 soorten leven die we nog niet kennen. Hij reist van hoofdstad Antananarivo naar het zuidwesten waar hij eieren van de uitgestorven olifantsvogel vindt, de zoutmeren nabij Toliara bezoekt om flamingo’s te filmen, en en passant een famadihany bijwoont, een Malagassisch ritueel waarbij de botten van overledenen uit het graf worden gehaald. Hij vliegt naar Diego Suarez waar mensen krokodillen vereren. Volgens hem aanschouwt hij hier de overgang van een diep gevoelde rite naar een holle toeristische traditie. Hier stipt Attenborough iets aan waar je je als lezer het hele boek door al bewust van bent. Gedurende de tijdspanne van zijn leven is de mensheid een pad opgegaan dat wellicht onvermijdelijk was, maar waar we pas de laatste jaren de apocalyptische gevolgen van zien. Als hij aankomt in Perinet – het huidige Andasibe – om een indri te zoeken, spreekt hij over ‘een dik, bijna ondoordringbaar oerwoud.’ “[…] in het halfduister van het oerwoud, zakte de moed in onze schoenen. Als dit kenmerkend was voor de plaatsen waar de indri had besloten te leven, dan was het geen wonder dat het dier zo zelden door natuurliefhebbers was waargenomen, want dit was wel het dichtste oerwoud dat we tot nu toe hadden gezien.” Vandaag de dag is Madagaskar het meest ontboste land ter wereld; van Andasibe is slechts een klein plukje oerwoud over dat alleen nog overeind staat omdat het een nationaal park is. De paar indri’s die er nog leven, zijn niet moeilijk te vinden. Ze zijn inmiddels gewend aan mensen en de belangrijkste bron van inkomsten voor de lokale bevolking vanwege hun toeristische waarde.
De laatste reis in het boek gaat naar Australië. Hier hebben Attenborough en Charles Lagus de opdracht een serie films te maken om een compleet beeld te geven van de inwoners, het landschap en de dieren van het Northern Territory. Ze komen aan in Darwin waar ze het huidige Kakadu National Park bezoeken. Ze zijn de eersten die de rotsschilderingen van Nourlangie vastleggen, waar hij vol bewondering over schrijft. ’s Nachts zetten ze hun kamp op naast de rots Ubirr, iets wat tegenwoordig niet meer mogelijk is. Ze kriskrassen door Arnhemland, filmen het proces van boombast beschilderen van de Aboriginals en krijgen uitleg over de Droomtijd uit eerste hand. Hij heeft zelfs de eer getuige te zijn van een heilige ceremonie, maar wijdt hier uit respect voor de Aboriginals niet verder over uit. Hij kent zijn plek. Als hij in de buurt van Alice Springs, in Yuendumu, de Waipiri ontmoet, schrijft hij: “Het is moeilijk voor mannen om er fier uit te zien als ze gekleed in vodden rondom een vrachtwagen staan om het dagelijkse rantsoen aan meel en suiker in ontvangst te nemen, […]. Hij en wij bewoonden verschillende werelden en hier, waar die elkaar ontmoetten, was hij in het nadeel. Maar wij wisten – en hij wist – dat als wij ontdaan waren van de materiële rijkdom die we door onze eigen samenleving toegekend gekregen hadden en alleen achtergelaten zouden worden in de woestijn, hij veruit in het voordeel was.”
Reizen naar de andere kant van de wereld beschrijft een kantelpunt in de geschiedenis. De wereld was ontdekt; de Victoriaanse ontdekkingen hadden haar in kaart gebracht; Attenborough en zijn collega’s brachten hier nuances in aan en maakten die toegankelijk voor het grote publiek. Door zijn documentaires maakten generaties kennis met details die alle ontdekkingen in een nieuw perspectief plaatsten. Zestig jaar na de reizen die hij beschrijft in dit boek, wordt pijnlijk duidelijk wat we in die korte tijd aan natuurlijke en culturele rijkdommen zijn kwijtgeraakt. Reizen naar de andere kant van de wereld is daarom vooral een historisch reisverhaal: Attenborough schrijft over een wereld die niet meer bestaat.
Reizen naar de andere kant van de wereld – David Attenborough
Eerste druk: 2019
ISBN: 978 9000 36605 7