Bavianen zijn de relschoppers van het woud. Ze gooien vuilnisbakken overhoop, pakken tassen met boodschappen af van onoplettende passanten, en lijken moedwillig vernielzuchtig. Twee keer per dag komt een troep bavianen langs bij de NGO waarvoor ik werk: bij zonsopkomst en in de namiddag om een uur of vijf.
Rond zes uur ’s ochtends hoor ik de eerste plof op het dak: een bavianenjong kondigt de aankomst van de troep aan. Door het raam van het toilet zie ik dat het dak alweer vol zit met spelende bavianenkinderen. Eén ervan pakt de punt van het nieuwe makuti-dak dat er gisteren zo zorgvuldig door een van de Kenianen is opgezet, en draait deze net zo lang rond totdat die afbreekt. Verderop zit de rest van de troep. Op de hoop zand die we straks met cement gaan vermengen om wc’s te bouwen, spelen de allerkleinsten. De moeders zitten elkaar te vlooien. Pubermeisjes ontfermen zich over de kleintjes. Ze lokken ze met smakkende lippen om ze vervolgens in een krampachtige houdgreep te omhelzen. Daaromheen zitten de mannen. De alfaman overziet het geheel vanaf een afstandje, zijn hand op een boomstronk als een koning op zijn scepter. Wijdbeens. Krabt zich loom op het achterhoofd.
Ik wil ontbijten op de veranda. Maar ook die is in bezit genomen door bavianen. Er is niet opgeruimd gisteravond. Er staan nog asbakken en lege bierflesjes, en – en dat is nu echt even een probleem – de waterpistolen zijn niet binnen gelegd. Waterpistolen zijn het enige middel waarmee we de apen kunnen verjagen. Eén harde waterstraal en ze maken zich uit de voeten; zelfs wijzen naar een waterpistool binnen handbereik is al genoeg. Maar nu liggen ze dus buiten, bij de bavianen.
Ik kijk door de tralies van de deur naar de veranda. Een mannetje, een puber nog, ligt languit op de bank. Hij houdt een leeg bierflesje aan zijn mond. Een ander speelt met een waterpistool. Onze blikken kruisen, en ik zou zweren dat hij me uitlacht. Ze blijven nog even hangen, smijten wat flesjes in het rond, legen een asbak op de grond en lopen dan op hun gemak, zij aan zij, nonchalant met de staarten omhoog de tuin in.
Als ik even later door het bos van Diani loop, ben ik getuige van iets uitzonderlijks. Tussen de bomen zie ik een jonge franjeaap spelen met een blauwe meerkat. Hij slingert om een boom, en laat zich aan de ene kant, dan weer aan de andere kant zien, als een soort kiekeboe. De meerkat rent en springt hem tegemoet. Een paar minuten later komen er nog twee groene meerkatjes bij. Ik sta met verbazing te kijken hoe drie verschillende apensoorten met elkaar spelen. Totdat ze ineens allemaal tegelijkertijd de bomen instuiven. Twee minuten later komen er twee bavianen aangewandeld. Blijkbaar hebben zij bij andere primaten net zo’n slecht imago.