Het is nog vroeg als ik in Millingen de dijk langs de Rijn op loop. Een vrouw laat haar hond uit, een kwieke wandelaar loopt me joviaal groetend voorbij. Hij wordt al snel kleiner op de dijk; ik zie hem een pad afslaan dat ik volgens de eigenaar van het hotel waar ik verblijf ook moet nemen. Geen uitnodigend pad. Het loopt langs een bouwput waar een gigantische machine zand uit de Rijn uitstort op een steeds groter wordende berg. En de drukte op de Rijn geeft me ook niet het gevoel een natuurgebied in te wandelen. Zwaarbeladen vrachtschepen varen af en aan de rivier over.
Ik ben op weg naar de Millingerwaard. Het oorspronkelijke rivierenlandschap verdween hier lang geleden om plaats te maken voor de mens. Er kwamen dijken en de uiterwaarden werden weilanden voor akkerbouw en veeteelt. Twintig jaar geleden graasden er nog koeien in dit gebied. Maar om de rivieren meer ruimte te geven, werd het weer teruggegeven aan de natuur. De bovenste kleilaag werd afgegraven om oude stroomgeulen weer open te leggen en er zijn grote grazers uitgezet om het land op een natuurlijke manier te beheren. Het resultaat is verbluffend. Het laat de weerbaarheid van de natuur zien. Want ondanks de herrie van de zandmachine – die ik net achter me heb gelaten – zitten de velden links en rechts van het pad vol met vogels. En als ik eenmaal over het eerste wildrooster wandel, kom ik in een andere wereld.
Het bouwgebied maakt plaats voor rivierduinen waar een paadje doorheen meandert. In de loop der tijd zijn hier weer duinen ontstaan met doorkijkjes naar lagergelegen moerassen en graslanden vol bloemen. Ik wandel langs waterpartijen waar dreigende zwanen laten zien wie hier de baas is. Eenden vechten elkaar het water uit. De arme vrouwtjes worden belaagd door woerden die nog geen partner hebben gevonden. In de bomen klinkt het geklop van spechten. Aan het einde van het pad staat een groep Gallowayrunderen. Er is ook een aantal kleintjes. Eén ervan lijkt nog maar enkele uren oud en staat op wankele pootjes bij zijn moeder te drinken.
Ik wandel terug naar de rivier waar weer ooibossen zijn ontstaan, bossen met bomen die tegen overstroming zijn bestand. Als ik met mijn rug naar de rivier (inmiddels de Waal) naar de bovengrondse wortels van de bomen kijk, waan ik me in een mangrovebos. Verderop staat een groep Konikpaarden tot de knieën in de rivier. Ook zij hebben een paar veulentjes in hun midden. Ze liggen te rusten op het strandje.
Zelfs nu, meer dan tachtig eeuwen na hun dood, zijn ze een bron voor nieuw leven.
Zo kan het dus ook in Nederland. In de afgelopen jaren is de hoeveelheid bos in ons land met maar liefst 5.400 hectare afgenomen. Er is twee keer zoveel gekapt dan er is geplant. Nederland is het op drie na minst beboste land van Europa. (IJsland staat op de laatste plaats, maar dat is niet zo gek. Daar komen oorspronkelijk helemaal geen bomen voor.) Ontbossing is iets waar ik me al langer boos over maak. Daarom val ik ook echt even stil als ik in de verte dertien zwarte boomstammen als totempalen uit het land zie oprijzen. Ze zijn onmiskenbaar dood maar hebben zoveel zeggingskracht dat ik mijn ogen er niet van af kan houden. Als ik dichterbij ben, zie ik dat ze met ijzeren harnassen rechtop worden gehouden. Het zijn stammen van eikenbomen die in 1996 uit de Waal zijn opgebaggerd. Ze zijn 8.500 jaar oud en maakten deel uit van de eerste ooibossen na de laatste ijstijd. Door de blootstelling aan zuurstof, weer en wind zijn ze geleidelijk aan het vergaan. Om dit proces te vertragen werden ze in 1998 rechtop gezet. Ze staan symbool voor het herstel van de ooibossen van de Millingerwaard, lees ik op een geplastificeerd A4’tje dat op één van de stammen is bevestigd. Maar wat mij betreft staan ze voor veel meer. Het is een ode aan de bomen. Zelfs nu, meer dan tachtig eeuwen na hun dood, zijn ze een bron voor nieuw leven. In de stammen wemelt het van de insecten. De al omgevallen exemplaren bieden voedingsstoffen aan mos en jonge plantjes. En bovendien geven ze ons, mensen, een lesje in nederigheid. Nog steeds bewijzen ze hun nut aan het grotere geheel. Daar kunnen wij nog een puntje aan zuigen.
Ik loop verder tussen de Waal en de oude leegstaande steenfabriek, die ook aan de natuur is overgedragen. Als een diepe geul me belet verder zuidwaarts te gaan, steek ik over een stenen dijkje naar de overkant. Er ligt een klein laagje water over zodat het lijkt alsof ik over het wateroppervlak wandel. Ik vervolg mijn pad langs meertjes die vol zitten met vis. Er schijnt verderop een bever te zitten. Watervogels zijn druk bezig met het bouwen van hun nesten. Aan de overkant staat een ooievaar in haar nest op een paal; naast haar steekt nog net een klein hoofdje van een jong. Bij het kerkje van Kekerdom, dat sprookjesachtig aan het water staat, neem ik het pad terug naar Millingen. In de verte aan de overkant staat de machine nog steeds zand uit te spugen op die grote berg. Vlak nadat ik de machine ben gepasseerd, word ik ingehaald door dezelfde wandelaar als vanmorgen – één van de weinigen die ik tegenkwam vandaag. Opnieuw een joviale groet. Hij laat mij al snel ver achter zich.