Dezelfde dag dat ik Eskimoland uit las, zag ik een programma op Discovery Channel. Het was zo’n programma dat mij nooit kan bekoren, over een groep mensen op zoek naar grondstoffen in de hoop fortuin te kunnen maken. Maar deze keer bleef ik kijken omdat het zich afspeelde in Groenland, het land waar de bioloog Niko Tinbergen in Eskimoland over schrijft. Doordat het ijs in de arctische gebieden aan het smelten is, worden hier nu allerlei delfstoffen toegankelijk. Met groeiende ontzetting keek ik naar de schaamteloosheid van de delvers en de gretigheid van de Groenlanders. Ik kon niet anders dan me afvragen wat Tinbergen hiervan gevonden zou hebben.
Samen met zijn vrouw Lies Rutten nam Niko Tinbergen in het tweede Internationale Pooljaar ’32 – ’33 deel aan een wetenschappelijke expeditie naar Groenland. Hij was 25 jaar en net gepromoveerd. Vanuit Kopenhagen vertrokken ze met de Gertrud Rask, een houten viermaster, naar Angmassalik, een Deense kolonie aan de oostkust van Groenland. Ruim een week later, na een indrukwekkende reis door zwaar poolijs en langs ijsbergen en de arctische dierenwereld, kwamen ze aan nabij Scoresbysund waar ze werden begroet door ‘twee stralende Eskimo’s.’ Een paar dagen later voeren ze verder naar Angmassalik, waar hij werd geraakt door ‘de gelukkige stemming die heerste onder dit vrolijke, vredige volkje’. Tinbergen had de opdracht verschillende vogels te bestuderen in het gebied. Hij toont zich een scherp waarnemer, die niet alleen het gedrag van de sneeuwgors, tapuit en eskimohond beschrijft, maar ook dat van hemzelf en de bewoners van het land. Zonder scheidslijn tussen mens en dier beschrijft hij hoe hij een kraaiheibes eet (en op welke verschillende manieren) en hoe diverse vogels dit ieder op eigen wijze doen. Hij doet uitgebreid verslag van de zeehondenjacht, waarbij hij zowel het gedrag van de jager als dat van de prooi beschrijft. Het is niet verrassend dat Tinbergen later uitgroeide tot één van de grondleggers van de gedragsleer.
Tinbergen en zijn vrouw passen zich met gemak aan het Groenlandse leven aan. Ze leren de taal, dragen de lokale kleding– die nu eenmaal het beste beschermt tegen de bittere kou – en laten een op maat gemaakte kajak maken zodat ze zich als Groenlanders kunnen verplaatsen. Speciaal voor hen wordt een kajak gemaakt die ruimte biedt aan ‘hoge knieën’ (in tegenstelling tot die van de Groenlanders die achterwaartse doorgebogen knieën hebben, aangepast aan het kajakleven). Hij vindt het getuigen van het intellect van deze mensen dat ‘het model van de kajaks in de loop der tijden tot in de fijnste bijzonderheden is verbeterd’. Ook roemt hij hun andere gereedschappen. “Het lijkt volstrekt niet eenvoudig te beoordelen welke uitvinding hoger te schatten is, die van het wiel of die van de harpoen-met-losse-spits”, schrijft hij.
Hij geeft ook een inkijkje in wat de Groenlanders vonden van Europa (waar de mensen en volkeren altijd boos zijn op elkaar) en de Europeanen. Zij waren weliswaar onder de indruk het technisch vernuft van bijvoorbeeld een fototoestel maar als vervolgens bleek dat de bezitter het niet zelf had gemaakt, maakte hun respect plaats voor medelijden. En omdat Europeanen bovendien bijzonder onhandig waren in Groenlandse praktijken zoals een harpoen maken of jagen op zeehonden, hadden de Groenlanders het idee dat Europeanen een ongelofelijk stelletje klungels waren. Zelfs de (Europese) naaimachine mocht niet worden gebruikt door de Tinbergens omdat hun gastvrouw ervan uitging dat zij te onhandig waren deze goed te gebruiken. Ook door hun werkzaamheden werden ze niet altijd voor vol aangezien. “Het gadeslaan van de sneeuwgorzen werd nu onze voornaamste bezigheid, waaraan we meestal wel een uur of acht werk hadden. De rest van de dag werd voor een groot deel besteed aan het uitwerken van onze waarnemingen […]. We hebben de overtuiging dat onze dorpsgenoten ons toen als een onschadelijk soort krankzinnigen leerden beschouwen.”
Eén maal waren ze ‘vies van de Eskimo’s’: toen een vier maanden begraven bevroren zeehond werd opgegraven en rauw opgegeten tot de armen en gezichten van de mensen rood van het bloed zagen. Maar ook daar kon hij zichzelf relativeren. Hij was één van de eerste buitenstaanders die zich oprecht interesseerde voor deze mensen, hun taal en hun gewoonten en werd daarvoor beloond met een zelfs voor de Groenlanders uitzonderlijke gastvrijheid. Hij en Lies Rutten verbleven bijna vijf maanden bij de sjamaan en onderwijzer Karale in het dorp Kungmiut dat in de arctische winter was afgesloten voor de rest van de wereld.
In de laatste periode van hun verblijf in Groenland leefden de Tinbergens in een tent op een eiland nabij Torssuqataq: hun eigen arctische paradijs. Later zei Tinbergen, die leed aan zware depressies, dat deze periode één van de gelukkigste in zijn leven was. Na veertien maanden was de expeditie voorbij en kwam de Gertrud Rask hen weer halen. Hij nam verschillende voorwerpen mee terug voor het Museum voor Onderwijs in Den Haag (het huidige Museon), waarvan hij vijfhonderd gulden had gekregen om Eskimo-voorwerpen te kopen. Onder andere de sneeuwbril die daar nog steeds te zien is, komt uit de collectie van Tinbergen.
De tekst is zoveel mogelijk gelijk aan de oorspronkelijke uitgave uit 1934. De Polygoon-journaalstem klinkt dan ook regelmatig in mijn hoofd bij het lezen ervan. Maar Niko Tinbergen had een vooruitziende blik toen hij Eskimoland schreef. Hij vermoedde in 1933 al dat het niet lang meer zou duren voordat de westerse beschaving haar vervlakkende werk had verricht in het oosten van Groenland. Toch had hij niet kunnen weten dat van de ‘goedmoedige aard en de aangeboren opgewektheid van het eskimovolkje’ zo bar weinig zou overblijven. Vandaag de dag is Groenland één van de landen met het hoogst aantal zelfmoorden ter wereld. In Eskimoland wordt een verloren wereld beschreven. Alleen dat al maakt het de moeite van het lezen waard.
Eskimoland – Niko Tinbergen
Eerste druk: 1934
ISBN: 978 90 282 6197 6