Er valt een zachtroze licht over de Trondheimsfjord. De bergen, het water en de steenstrandjes kleuren melkachtig blauw. De middernachtzon blijft nog niet boven de horizon staan, maar het wordt niet meer donker. De wolken worden van onderaf verlicht. Het lijkt een landschap uit een droom.
Ik zit in de nachttrein naar Bodø. Die is zojuist uit het centraal station van Trondheim vertrokken en rijdt nu langs het eiland Tautra naar het noorden. In deze wateren werd ruim twintig jaar geleden een koudwaterkoraalrif ontdekt. De meeste koudwaterriffen leven honderden tot duizenden meters diep. Maar hier ontdekte een lokale duikclub in 2000 een rif op slechts veertig meter diepte. Koralen in koud water groeien langzaam, zo’n vijf millimeter per jaar. Daarmee is dit rif waarschijnlijk zo’n achtduizend jaar oud. De wonderen zijn echt nog steeds de wereld niet uit.
Ik probeer wat te slapen, maar dat lukt niet. Het uitzicht is te mooi. Bovendien ligt er in de stoel achter mij een dikke man te snurken. Dit wordt een lange nacht.
Ergens tussen Mo i Rana en Lønsdal passeren we de poolcirkel en zijn we in arctisch gebied. Op kale bergtoppen liggen dikke pakken sneeuw. Naaldbomen markeren de boomgrens donkergroen. Daaronder lichtgroene vlekken van ontluikende berken. De witte stammen bijna transparant, als geesten. Naast de trein razen rivieren in watervallen door het dal naar beneden.
Tussen met mos begroeide rotsen schuift af en toe een roestbruin houten huis langs het raam van mijn coupé. Eigenlijk is het een wonder dat er nog bomen overeind staan in dit land. Al millennia wordt alles hier van hout gemaakt. De huizen zijn van hout, en naast elk ervan is een houten afdak getimmerd waaronder houtblokken liggen opgeslagen om het huis mee te verwarmen. Zelfs voor het afval wordt een houten huisje gebouwd. En wij de mensen in Afrika maar vertellen dat ze geen bomen moeten kappen om hun maaltijd op te koken.
Een groot deel van deze spoorlijn werd in de Tweede Wereldoorlog aangelegd door dwangarbeiders. Hitler gaf in 1942 opdracht de bestaande spoorlijn door te trekken van Grong naar Kirkenes, in het uiterste noordoosten van het land. Het was de bedoeling hier Noren voor in te zetten maar daar waren er niet genoeg van. Daarom haalden de Duitsers Oost-Europese krijgsgevangenen naar Noorwegen, voornamelijk Polen, Russen en Serviërs. Zo’n 30.000 mensen werkten aan de spoorlijn. Hoeveel daarvan zijn bezweken, is onbekend. Aan het einde van de oorlog was de lijn tot aan Dunderland gereed.
Dat de Duitse bezetter hier verschrikkelijk heeft huisgehouden, is ook pijnlijk zichtbaar in Bodø. Op 27 mei 1940 werd de oorspronkelijke vissersplaats platgebombardeerd. Er werden meer dan duizend brandbommen op de houten stad gegooid. Bodø brandde tot op de grond toe af. Bij de wederopbouw werd niet gekozen voor schoonheid. In de stromende regen stap ik uit de trein en loop door een grauw, betonnen centrum naar mijn verblijf.
Vanja, de host van het appartement dat ik huur, geeft mij een lift naar de reden waarom ik toch even in deze stad wil blijven. Want Bodø mag dan wel geen mooie stad zijn, niet ver hiervandaan is iets spectaculairs te zien. Ze brengt me naar Saltstraumen, een maalstroom tussen de Saltfjord en de Skjerstadfjord. Twee keer per dag stroomt hier 400 miljoen kubieke liter water heen en weer door een zeestraat van slechts 150 meter breed. Het is de krachtigste getijdenstroom ter wereld. Zo krachtig dat hier draaikolken kunnen ontstaan van tien meter breed en vijf meter diep.
Er staat een harde, ijzige wind als ik het pad naar de Saltstraumen afdaal. Voordat ik de maalstroom kan zien, hoor ik hem al bulderen.
“It scares the hell out of me,” zegt de enige andere persoon die het weer trotseerde om dit fenomeen te zien.
Mij ook. Het geluid is al afschrikwekkend maar het is absoluut angstaanjagend aan de rand van dit schouwspel te staan terwijl die ijzige wind me bijna van mijn sokken blaast. In het midden stroomt het water gestaag naar de Atlantische Oceaan, spiegelglad bijna, als een ijsbaan. Aan weerszijden wervelt ijsblauw water in grote kolken langs de grillige kust. Het leeft, draait, raast en brult. Het lijkt te koken.
In de luwte van al dit geweld is in de loop der millennia iets bijzonders ontstaan. Het smeltwater van de gletsjer die deze fjorden ooit uitsleep, liet hier glaciale kuilen in het gesteente achter. Eeuwenlange rotering van water en stenen door een continue waterval van smeltend ijs vormde gladde, cilindervormige kuilen van soms 3,5 meter diep. Ik kom er een tegen, niet ver van de maalstroom vandaan. De poel die erin staat, is een wereld op zich. Waterplantjes staan roerloos onder het spiegelgladde wateroppervlak. Minuscule larfjes zwemmen er schokkerig in rond. Stormen en maalstromen ontgaan hier. Een geruststellend onverstoorbaar stukje wereld.