Ik heb mijn lieve, stoere kater laten inslapen. Raaf was zijn naam. Hij was ziek en hij was oud, maar dat maakt het verdriet niet minder. Daarom moet ik even weg: een paar louterende wandeldagen zullen me goed doen. Ik struin het internet af voor een goede wandelplek en kom een fijn verblijf tegen in het Ardense Vieuxville.
Het gezicht van dit dorp wordt bepaald door de Burcht van Logne. Deze burcht werd in 883 voor het eerst genoemd in de geschiedenisboeken toen monniken uit Stavelot voor de Noormannen vluchtten en in deze burcht een schuilplaats vonden. Om de burcht beter te kunnen bevoorraden en er een garnizoen te vestigen, werd in 1138 het dorpje Vieuxville gesticht.
Vanaf de oude uitkijktoren kijk ik uit over de Ourthevallei en het dal van Lembrée, een zijriviertje van de Ourthe. De lente heeft zich nog maar net aangekondigd. De meeste bomen hebben nog geen blad, de naaldbomen zijn ingetogen groen en hier en daar beginnen enkele bloesems te bloeien. De grijze burcht is bedekt met alle tinten groen: van bijna lichtgevend gifgroen mos tot donkergroene klimop en alles wat daartussen zit.
Ik daal de trappen af naar de oude gracht die uitkomt bij een natuurlijke grot: de grot van de Gouden Geit. De legende vertelt dat hier het dode lichaam van een ontrouwe ridderdochter werd gevonden die zich had laten verleiden in ruil voor goud en sieraden. Sindsdien wordt soms, aan de vooravond van bijzondere gebeurtenissen, een met juwelen behangen geit in de grot waargenomen.
Ik wandel Vieuxville uit, over onverharde paadjes, oude holle wegen en weilanden met nieuwsgierige, lome koeien. Maretak woekert door de bomen: grote en kleinere groene bollen hangen als lampionnen tussen de kale takken. Volgens een oud gebruik mag iemand die onder een maretak staat ongestraft worden gekust. Maar ik kan er met een gerust hart onderdoor lopen want ik kom tijdens deze wandeltocht helemaal niemand tegen.
Kleine lichamelijke ongemakken steken de kop op omdat ik de afgelopen tijd veel te weinig heb gewandeld; mijn rechterbeen lijkt niet goed in de heupkom te passen en boven in mijn rug verkrampt een spier.
Zoals met alle wandelingen, of je nou 5, 10 of 20 kilometer wandelt, zijn de laatste paar honderd meter altijd het zwaarst.
Ik steek een weg over en loop een bos in, een dalend pad op. Aan het einde van het bos verrijst een grote witte rots. Beneden ligt het dorp Hamoir. Daar sla ik af richting Lassus, een gehucht met een kasteel aan de Ourthe. Langs de oever loop ik door uitgestrekte weilanden stroomopwaarts verder. Ik heb mijn wandeltempo gevonden en de pijntjes verdwijnen.
In de verte staat een paard. Als hij me opmerkt, loopt hij naar me toe en komt zo dichtbij me staan als het schrikdraad tussen ons toelaat. Tot mijn spijt kan ik hem net niet aanraken. Met zijn glanzende bruine ogen kijkt hij me aan en buigt een paar keer zijn hoofd. Hij voelt mijn stemming en biedt me troost.
Ik vervolg mijn tocht over het weiland langs de Ourthe. Een oud stenen paadje loopt langs de oever een bos in. Kalkstenen rotsen lenen zich als klimwand. In een nisje halverwege de wand is een minuscuul gehouwen Maria onder een piepklein afdakje geplaatst.
Aan het einde van het pad loop ik onder een spoorwegbrug door, het dorp Sy binnen. Daar neem ik een pauze om mijn getormenteerde benen voor te bereiden op de laatste etappe van de wandeling.
Die begint achter het station. Een trap leidt me naar een smal bospad over de heuvels terug naar Vieuxville. Ik loop achter de rotsen van Sy langs, waar een eekhoorn en ik elkaar de stuipen op het lijf jagen. Luid roepend naar haar partner schiet ze vlak voor mijn voeten een boom in. Ondersteboven op de stam blijft ze staan – kop omlaag, pootjes schuin voor zich gestrekt, haar pluizige staart fier omhoog – en blijft strak naar me kijken tot ik verder wandel.
Zoals met alle wandelingen, of je nou 5, 10 of 20 kilometer wandelt, zijn de laatste paar honderd meter altijd het zwaarst. Ik klim omhoog langs de vallei van Lembrée met kalkgrasweiden op de hellingen die vol staan met paardenbloemen. Dode boomstompjes steken uit het gras. Het ziet er wat treurig uit, maar deze hellingen worden juist terug in hun oorspronkelijke staat gebracht. Zonder bomen, waardoor er ruimte komt voor de planten die thuishoren op deze rotsen. Er gaan weer zeldzame orchideeën groeien waar bijzondere vlinders op afkomen. Een paar roofvogels cirkelen boven de vallei. Schuin over me heen vliegt een kraai. Ik kijk hem na tot hij een stipje wordt. Dan verschijnt het dak van mijn herberg aan de rand van mijn blikveld. Ik ben er bijna. De laatste paar meters vliegt er een klein oranjegeel vlindertje met me mee.
Dag lieve Raaf…