Een arctische hittegolf

Het is medio juni en al drie dagen op rij 25 graden. Niets bijzonders, ware het niet dat ik in Tromsø ben, de stad die zich graag de poort naar de Noordpool noemt. Hier worden de poolreizigers geëerd: Fridtjof Nansen, Otto Sverdrup en natuurlijk Roald Amundsen, de bekendste van allemaal. Hij was de eerste op de Zuidpool, plantte de Noorse vlag ook op de Noordpool en bevoer zowel de Noordwest- als de Noordoostpassage. Op 18 juni 1928 vertrok hij vanuit Tromsø naar het noorden voor een reddingsactie van de bemanning van het verongelukte luchtschip Italia om nooit meer terug te keren.

Sindsdien is de gemiddelde temperatuur in deze contreien op land met 2,8 graden gestegen. Uitschieters zoals deze week komen steeds vaker voor.

Eerlijk is eerlijk: de warmte is welkom. Bij mij, maar zeker ook bij de inwoners van deze arctische stad. De zomer komt laat op gang dit jaar.
“Vorige maand is er nog een dik pak sneeuw gevallen,” vertelt de vrouw die naast me in de schaduw komt zitten.
Ze houdt haar handen zo’n tien centimeter van elkaar om aan te geven hoe dik dat pak was. Het bewijs daarvan ligt te glinsteren op de bergen die de stad omringen. Verspreid tussen het groen van de dennen liggen plakken sneeuw te smelten. Waterlopen trekken donkere strepen door het groen. Huilende bergen.
“De laatste jaren hebben we vaker van dit soort dagen. Maar dat is dan rond eind juli, begin augustus. Dat we dit nu al hebben, is heel ongebruikelijk.”

Ik slenter over de pier naar de oude vuurtoren. Twee zeeotters spelen met een bol zeewier. Ze buitelen over elkaar heen, duwen het wier voor zich uit. Een ervan klimt op de met wier overwoekerde rotsen en rolt erdoorheen als een hond door het gras. Ook zij is blij met de zon. Als ze de klik van mijn camera hoort, kijkt ze geërgerd op en glijdt het water in. Met een klagelijke piep roept ze haar vriend, waarna ze samen verder zwemmen, de haven in. Langs de vele toeristen die zich verzamelen voor een of andere cruise. Niemand die ze ziet.

Als er één geluid is dat me voor altijd aan Noorwegen zal doen denken, dan is dat het geschreeuw van een meeuw. Met name dat van de drieteenmeeuw of kittiwakee, zoals deze ondersoort hier wordt genoemd. Ze tetteren als een trompet. En ze maken nesten, in tegenstelling tot andere meeuwen die hun eieren in een duinpan of graspol leggen of, zoals in mijn eigen stad Den Haag, op een dak. Drieteenmeeuwen bouwen hun hoge nesten gebroederlijk naast elkaar. Voor het Centrum voor Hedendaagse Kunst is een nesthotel voor ze neergezet dat staat te bakken in de zon. De vogels hebben het zichtbaar zwaar. Met open snavel zitten ze op hun eieren, die ze nu eerder tegen de hitte moeten beschermen dan tegen de kou.

Ter afkoeling duik ik in het poolmuseum. Dat werd geopend op de vijftigste verjaardag van Amundsens verdwijning. Naast Amundsen, Nansen en nog een paar poolhelden staat dit museum vooral in het teken van de walvisvangst en de jacht op arctische dieren. Ooit wemelde het hier van het leven. Totdat de mens het gebied veroverde. In diorama’s is te zien hoe wij korte metten maakten met het pooldierenrijk. Een opgezette poolvos hangt in een gruwelijke val, een aftandse bebaarde pop zit een rendier te villen, en er staat een tafereel van een zeehondenjacht. Twee opgezette pups kijken op naar de man die met een stok met een weerhaak op het punt staat ze dood te knuppelen. De opgezette moeder ligt erbij en kijkt ernaar.

Tussen de ijsbeervachten, walrustanden en zeehondenhuiden loop ik het museum uit, de hitte weer in. Daar staan op rij vijf verschillende harpoengeweren opgesteld waarmee op walvissen wordt gejaagd. Oorlogstuig.

Nu ik al zover in het noorden ben, denk ik af en toe ook aan manieren om weer zuidwaarts te reizen. Als ik tegen het kantoor van de Hurtigruten aanloop, de postboot die elke dag van Bergen naar Kirkenes vaart en weer terug, loop ik naar binnen. Ik weet dat het een dure grap is om mee te varen, maar wie weet onder welk gesternte ik binnenkom.

“Wanneer wil je gaan?” vraagt de jongen achter de balie. Hij heeft een bloempotkapsel waar ik hier meer mensen mee zie lopen, een equivalent van de Haagse mat.
“Ergens komende maand? Bijvoorbeeld van Honningsvåg naar Ålesund. Wat kost dat?”
“Veel te veel,” zegt hij onomwonden. “Ik zoek het even op, maar ik kan je nu al zeggen dat het belachelijk duur is.”
Hij tuurt op zijn scherm de goedkoopste opties af.
“Er is nog een hut beschikbaar voor 28.000 kronen. Dan ben je in vier dagen in Ålesund. Eten is nog niet inbegrepen.”
Hij kijkt me onbewogen aan.
“Ik zou vliegen.”

Dat is nou net wat ik niet meer wil: vliegen binnen Europa. Deze arctische hittegolf is de reden waarom. Maar van de gedachte precies dezelfde route in tegengestelde richting opnieuw met de bus en de trein af te leggen, word ik ook niet blij.

Terug in mijn hotel drink ik een ijskoud biertje terwijl de zon langzaam naar de bergen zakt. Pas laat in de avond zal hij daarachter verdwijnen maar zodra hij de zee aantikt, klimt hij weer naar boven. Het koelt amper af. Ik zoek op wat een vliegticket kost. Voor nog geen 115 euro ben ik in twee uur in Oslo.

Ik blijf nog lang zitten in de avondzon. Het uitzicht is prachtig. De middernachtzon zet het eiland van Tromsø in een roze gloed. Daarachter de witgekapte bergen van Kvaløya. Het voelt een beetje als een gezellig haardvuur waarin mijn eigen huisraad ligt te branden. En ik sta erbij en kijk ernaar.

Doe mee met de conversatie

2 reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *