Ik ben op zoek naar een woord. Het gaat om een woord waarmee ik een gevoel kan uitdrukken dat me altijd overvalt als ik op reis ben. Met name als ik er in mijn eentje op uit trek en lange wandelingen maak in de natuur, maar gek genoeg ook als ik op een chaotische Afrikaanse markt beland (toeterende auto’s, zinderende zon, snoeiharde muziek, stinkende vuilnishopen waar schurftige honden op liggen te slapen, perfect gestapelde uien en tomaten op wankele houten tafeltjes, kleurrijke vrouwen met handel op hun hoofd). Het gevoel drukt iets waarachtigs uit, en dat kan zowel prachtig als wanstaltig zijn. Terug in Nederland, wanneer ik mij weer moet gaan bezighouden met trivialere zaken – ik heb geen vitaal beroep – raakt dat gevoel ergens op de achtergrond. Af en toe zoek ik naar dat woord.
En dan begin ik op een dag in De levende berg van Nan Shepherd.
Nan Shepherd schreef het script in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog, maar het werd pas in 1977 gepubliceerd. In dit boek beschrijft ze haar wandeltochten in de Cairngorm Mountains in het noordoosten van Schotland. In het eerste hoofdstuk introduceert ze het Cairngorms plateau, en in de volgende elf hoofdstukken neemt ze de bergen, zichzelf en haar plek in wat voor haar het middelpunt van de wereld is onder de loep. Dat doet ze zo weergaloos dat het bijna potsierlijk aanvoelt dit boek te recenseren. “De levende berg is een boek dat zich slechts met de grootste moeilijkheid laat beschrijven,” geeft ook Robert Macfarlane aan in het voorwoord dat hij voor deze nieuwe uitgave schreef.
Zoals Shepherd haar tochten door de Cairngorms ondergaat, zo onderga ik haar boek. Het is een intensieve leeservaring waarbij ik na de tweede keer lezen weer hele andere dingen lees, zoals ik ook bij elke wandeling door hetzelfde gebied of elk bezoek aan diezelfde Afrikaanse markt weer andere dingen zie. Ze gebruikt al haar zintuigen, maar haar ogen nog het meest. Ze kantelt haar hoofd om een andere wereld op te roepen, buigt voorover en kijkt ondersteboven door haar benen naar de berg: “Details zijn niet langer deel van het beeld waarin ik centraal sta; het centrum is overal. […] Dit is hoe de aarde zichzelf moet zien.” En even verder: “Ik wist ook dat toen ik een flinke tijd gekeken had, ik nog maar nauwelijks begonnen was te zien.” Ze kijkt met de ogen van een kunstenaar: water dat dunnetjes over een rij stenen glijdt, vriest op in gekreukelde groene ijscascades; als het vanaf overhangend gesteente drupt, ontstaan bijna volmaakte bollen van doorzichtig ijs; als het van een rots in de rivier spat, voorziet het de sneeuw op de oever van kristallen ribbels; en als het langs de rotswand naar beneden stroomt, vriest het op als touw. Ze neemt de tijd voor haar observaties. “Haast heeft op deze heuvels niets te zoeken.”
Het boek is een ode aan de planeet, de bergen en het leven. Dat leven is halverwege het boek aan de beurt. Ze begint met de planten, en gaat van vogels, dieren en insecten naar de mens. “Ik wilde naar de levende dingen toe via de krachten die hen hebben geschapen.” Alleen als ze het heeft over de mensen die de berg bewonen, heeft ze een bepaalde afstand. Ze beschrijft hen als bezoeker, zonder deel van hun gemeenschap uit te maken. Als laatste ontleedt ze zichzelf in verhouding tot de berg. Voor haar zijn de wereld en het zelf twee verschillende werkelijkheden. De vereniging ervan ‘voorkomt dat het leven ontaard raakt.’ “Simpelweg naar iets kijken, zoals een berg, met de liefde die zijn wezen weet te raken, is een manier om in de oneindigheid van niet-zijn het domein van het zijn wat uit te breiden. […] De mens heeft geen enkele andere reden om te bestaan.”
Juist nu, op dit moment waarin we allemaal worden gedwongen een stap terug te doen en de tijd hebben om na te denken over die reden van bestaan, is het een troostende gedachte dat er geen andere reden is dan met liefde om ons heen te kijken. Niet dat dit gemakkelijk is overigens. En niet dat Nan Shepherd een zweverig boek heeft geschreven. Integendeel. “En daar lig ik dan, op het plateau, met onder mij de kern van vuur die deze grommende, knarsende massa van plutonisch gesteente heeft opgestuwd, met boven mij de blauwe lucht, en tussen het vuur van steen en het vuur van de zon is er gruis, aarde en water, mos, gras, bloem en boom, insect, dier en vogel, regen en wind – de totale berg.” Als er iets is wat Nan Shepherd met haar boek duidelijk maakt, is dat alles met elkaar is verbonden.
Tot mijn verbazing raakt zij in de allereerste zin al aan het waarachtige woord waarnaar ik al zo lang zoek: “De zomer op het plateau kan verrukkelijk als honing zijn, maar ook een bulderende bezoeking. Voor wie houdt van deze plek is het allebei goed, omdat beide tot de essentie van zijn natuur behoren.” En dan, bijna aan het einde van het boek schrijft zij: “[… elke keer als ik de berg op ga, ziet] het oog wat het eerder niet zag of ziet [het] op een nieuwe manier wat het al heeft gezien. De vele details – een penseelstreek hier, een penseelstreek daar – zijn een moment lang scherp in beeld, en eindelijk kun je het woord lezen dat er bij aanvang al was.”
Ik ben verbluft. Ik moet dit uitzonderlijke boek nog een keer lezen. Als ik het woord er niet in kan vinden, ligt dat niet aan de rijke woordenschat van Nan Shepherd. Dan heb ik gewoon nog niet goed genoeg gekeken om het te zien. Heel soms hoef je niet op reis te gaan om toch het gevoel te hebben een intensieve reis te hebben gemaakt.
De levende berg – Nan Shepherd
Eerste druk: 1977
ISBN: 978 90295 4028 5