Ik ben in Mombasa, op weg naar Lamu, een Swahili eiland in het noordwesten van Kenia. De bus naar Mokowe, waar de boot naar Lamu vertrekt, gaat vroeg in de ochtend. Daarom zoek ik een hotel in de buurt van het busstation.
Het hotel om de hoek heeft alleen maar een kamer voor drie personen, volgens de man achter de receptie.
“Je moet dan ook voor drie personen betalen,” vult hij aan.
Hij ziet in deze mzungu, deze blanke, alleen maar een dikke portemonnee.
Ik heb geen zin om nu al te worden opgelicht, en loop het hotel weer uit.
Wat nu? Het wordt donker, en buurten nabij busstations zijn nergens ter wereld de leukste plekken. Er komt al een man op me af om te vragen of ik bescherming wil.
“You pay me, you pay me.”
Beleefd wimpel ik hem af.
Een paar honderd meter verderop zie ik nog een ander hotel. Ik loop er snel naar binnen en voor ik het door heb, sta ik in een eetzaal waar veertig Islamitische mannen me in luidruchtige stilte verdwaasd aankijken. Geen vrouw te bekennen hier. Ik geef de zaal een schuchtere groet, die niet wordt beantwoord. Niet uit onbeleefdheid, eerder uit verbijstering.
De man achter de receptie spreekt alleen Kiswahili. Er wordt iemand bij geroepen die Engels spreekt. Ik leg hem uit dat ik een kamer nodig heb voor de nacht.
Hij neemt me mee de trap op, een hoek om, een trap af, nog een hoek om. Overal waar ik langs loop valt het stil en branden blikken van in het wit geklede mannen in mijn rug. Door een wirwar van trappen en hoeken komen we uit op een lange gang, waar helemaal aan het einde nog een kamertje vrij is. Voor het raam zitten tralies. Tl-licht maakt de sfeer. De deur heeft het slotje van een Bruijnzeel kast. Ik ben de enige vrouw in een hotel vol mannen.
Al mijn voelsprieten staan omhoog. Mijn intuïtie draait op volle toeren. De verlegenheid van de man stelt me enigszins gerust. Bovendien zijn er niet zoveel mogelijkheden meer. Ik besluit de kamer te nemen. Er zitten nog een fles water, een biertje, nootjes en een rol koekjes in mijn rugzak. Het bier en de noten worden mijn avondeten; de koekjes en het water mijn ontbijt. Voor de zekerheid schuif ik de tafel voor de deur. Onder de deurkruk zet ik de fles water, zodat die niet naar beneden kan worden gedrukt vanaf de andere kant. Mijn zakmes leg ik uitgeklapt naast mijn bed.
Langzaam land ik. Terwijl ik de nootjes en het biertje nuttig, zie ik door mijn tralies de nacht over Mombasa vallen. Ongeschonden neem ik in alle vroegte de bus naar Mokowe.