In Dark Star Safari keert Paul Theroux terug naar Afrika, waar hij dertig jaar geleden woonde en werkte als leraar. Hij wil weten wat er is veranderd sinds de laatste keer dat hij er was. Om daar een antwoord op te vinden, maakt hij een reis dwars door Afrika van Caïro naar Kaapstad. In vogelvlucht: van Caïro naar Aswan vanwaar hij vliegt naar Khartoum (Soedan). Daar neemt hij het vliegtuig naar Ethiopïe en bezoekt er onder andere de stad Harar. Hij vervolgt zijn reis via Nairobi (Kenia), reist door naar Kampala (Oeganda), waar hij 31 jaar eerder trouwde en voor het eerst vader werd, en lift vanuit Port Bell mee op een veerboot het Victoriameer over naar Tanzania. Hij wandelt de grens met Malawi over waar hij wat mij betreft het mooiste deel van zijn reis aflegt: per boomkano over de rivier de Shire naar Mozambique. Van Mozambique gaat hij verder naar Harare (Zimbabwe), waar hij de bus neemt naar Johannesburg in Zuid-Afrika. Tot slot gaat hij met de trein naar Kaapstad en heeft hij zijn bestemming bereikt. En daarmee heeft hij een fantastische en bewonderenswaardige reis gemaakt.
Theroux is een echte verhalenverteller die je meeneemt op zijn reis. Hij is oprecht geïnteresseerd in Afrikanen en toont zich een dankbaar luisteraar. Met de verhalen die hij tijdens zijn vele ontmoetingen optekent, rijgt hij zijn eigen reisverhaal aan elkaar. Maar hij maakt een grote fout die ook nog eens als een rode draad door zijn hele boek loopt: hij verwart de gemiddelde leeftijd van de Afrikaan met de maximumleeftijd. Herhaaldelijk beweert hij dat Afrikanen niet oud worden. “In Afrika waren weinig mensen bejaard – 40 was oud en een man van 50 de dood nabij. Niemand in Afrika deed ijdel over een hoge leeftijd aangezien de gedachte aan een lang leven nauwelijks bestond. Niemand leefde lang, dus deed leeftijd er niet toe, en misschien verklaarde dat de nonchalante wijze waarop Afrikanen met tijd omgingen.” Hij gaat nog verder, op het beledigende af zelfs: “In Afrika leefde niemand lang genoeg om iets belangrijks te bereiken, of om enige waardevolle taak voltooid te zien.” Een dergelijke zin zou niet hebben misstaan in een 19e-eeuws koloniaal onderzoeksrapport waarmee de superioriteit van de Europeaan moest worden onderstreept. Hij krijgt zelfs zijn denkfout niet door als hij zijn oude Oegandese vrienden na al die jaren weer terugziet. In plaats daarvan “hadden ze [allemaal?!] de onwaarschijnlijkheid getart.” Zijn conclusies zijn pertinent onjuist en aanmatigend, en halen zijn analyses over Afrika en de Afrikanen voor een groot deel onderuit.
Dit neemt niet weg dat zijn verhaal veel prachtige en wonderlijke verhalen bevat over uiteenlopende Afrikanen. Over dwingende bedelaars en Nobelprijswinnaar Nagib Mahfouz in Egypte. Over gids Ramadan, met wie hij de woestijn in gaat over een weg die is aangelegd door Osama Bin Laden, en zijn ontmoeting met Sadig El Mahdi, de oud-premier van Soedan. In Addis ontmoet hij Nebiy Makonnen, voormalig politiek gevangene, die gedurende zijn gevangenschap stiekem Gone with the Wind vertaalde. Het was het enige boek dat naar binnen was gesmokkeld, en dat hij deelde met 350 andere gevangenen. Makonnen schreef in de zeven jaar dat hij gevangen zat de vertaling op 3.000 papiertjes, die naar buiten werden gesmokkeld. Het is de vertaling die tot op de dag van vandaag in Ethiopië wordt gelezen. Een andere politiek gevangene die hij ontmoet, Wahome Mutaki uit Nairobi, kreeg een boek van D.H. Lawrence in handen. Hij herlas het tien keer, maar kan er tot zijn verbazing juist geen letter meer van herinneren. In Malawi vertelt hij over een oud-leerling die nu leraar Engels is, net als hij toentertijd. Zijn ultieme zelfbedachte safari over de Shire legt hij af met Karsten en Wilson, twee dorpelingen uit het hart van Afrika. En in Zimbabwe trekt hij een paar dagen op met Peter Drummond, een blanke boer wiens land wordt bezet door zwarte Zimbabwanen met instemming en aanmoediging van de regering Mugabe. Het zijn slechts een paar van de vele opmerkelijke ontmoetingen die in Dark Star Safari uitgebreid en boeiend worden beschreven.
Zijn liefde voor het reizen – de charme van het alleen op weg zijn en alles wat je tegenkomt gewoon te ondergaan – wordt bijna voelbaar als hij dansende derwisjen beschrijft in Soedan. Of als hij aankomt in Harar in Ethiopïe, volgens hem één van de prachtigste reisdoelen in Afrika. Maar bij aankomst voelt hij zich “als de klassieke reiziger die verbijsterd en alleen aankomt in een afgelegen oord, en die probeert hoopvol te blijven, maar denkt: wat nu?” Daarmee levert Theroux maar weer eens het bewijs dat de reis belangrijker is dan de bestemming.
Overigens is hij beduidend minder geïnteresseerd in de dieren die Afrika bevolken. Hij vindt dieren voorspelbare soorten. “Ze deden wat dieren doen: aten, sliepen, zochten, wachtten.” Daar toont hij zich toch echt een slecht waarnemer. Van alle wezens in Mala Mala vindt hij de eigenaar van het reservaat het meest fascinerende. Daar heeft hij alles mee gezegd.
Theroux heeft moeite met de westerlingen op zijn pad. Hij heeft zijn oordelen snel klaar: over medepassagiers tijdens een cruise op de Nijl, als hij meelift met een overlander in Kenia, in de treinen waarmee hij reist, en op safari in Zuid-Afrika. Het lijkt alsof hij vindt dat hij de enige is die toeristendingen mag doen zonder schaamtegevoel, en koketteert voortdurend met zíjn manier van reizen. “Iemand die de Afrikaanse grens niet te voet is overgestoken, is zo’n land niet echt binnengekomen,” wrijft hij de lezer herhaaldelijk in. Ondertussen schept hij net zo op als die ‘rijke luie cruisepassagiers’ waaraan hij zich ergert: “Ik was de enige mzungu-reiziger. De overigen stapten niet in een bus; ze waren bang voor Soedan en Ethiopïe, ze hielden zich aan vaste routes en reisden in groepjes om naar wilde dieren te kijken.” Iets wat hij in Zuid-Afrika vervolgens zelf ook doet. Hij logeert naar eigen zeggen in een prachtige hut en maakt tochten met een wildwachter om dieren te kijken. Sterker nog: hij gaat naar een wijnproeverij, bezoekt een botanische tuin en een sloppenwijk waarna hij gaat lunchen in het Grand Roche Luxury Estate. Hij wel! Dat hij ergens Flaubert citeert – reizen maakt bescheiden – doet dan ook enigszins potsierlijk aan.
Maar zijn koketterie is ook een overlevingsmechanisme. Hij reist helemaal alleen, en dat is niet gemakkelijk en ook niet altijd zonder gevaar. Hij wordt overal aangeklampt, krijgt autopech, treinpech, bootpech, wacht, wacht, wacht (“het lijkt wel alsof mensen naar Afrika komen om te wachten”), wordt beschoten, uitgescholden, opgelicht en bestolen, en krijgt hier en daar een ziekte onder de leden. Toch reist hij bevlogen door. Hij blijft een buitenstaander met een voor de mensen die hij tegenkomt onbegrijpelijk en vaag doel.
Een regelmatig terugkerende ergernis van hem waarin ik me beter kan vinden, is die naar de vele hulpverleningsinstanties die overal in Afrika aanwezig zijn. Al die organisaties en hun programma’s leken de Afrikaanse problemen te veranderen in een permanente toestand waardoor die nog groter en smeriger werden, aldus Theroux. Aanvankelijk stelt hij zijn kritische vragen uitsluitend aan de hulpverleningsinstanties. “Sommige regeringen in Afrika zijn voor hun overleving afhankelijk van onderontwikkeling. […] Ze hebben armoede nodig om buitenlandse hulp te krijgen, ze hebben onwetendheid en passieve mensen nodig om zelf aan de macht te blijven.” Maar nadat hij in zijn geliefde Malawi zijn oude school heeft bezocht, is hij ook een beetje klaar met die passieve Afrikaan: “Geen lampen. Gebouwen staan op instorten. Maar waarom veegt niemand de vuile vloeren aan?”
Wat is nu het antwoord waarnaar hij gedurende zijn avontuur op zoek is? Wat is er veranderd in Afrika sinds de laatste keer dat hij er was? Hij vindt een continent dat is “afgegleden naar een stereotype van zichzelf: hongerende mensen in een geruïneerd land, regerende tirannen, gruwelijke wreedheden, wanhoop en wezenloosheid.” Hij ontdekt dat er veel is veranderd, maar weinig ten goede. Hij getuigt van ontbossing en de leegroof van de bodem, heeft het gevoel dat eigenlijk alles heel slecht gaat maar dat niemand dat ook maar iets kan schelen. Maar hij wuift de suggestie weg dat mobiele telefonie in Afrika veel veranderingen teweeg gaat brengen. Hij denkt dat Afrikanen het alleen als speelgoed zullen zien. (En daar slaat hij de plank weer behoorlijk mis, in aanmerking genomen dat zo’n 80% van de Afrikanen tegenwoordig een mobieltje heeft. Dankzij de mobiele telefonie is Afrika een volwaardig deel geworden van de rest van de wereld.)
Het was waarschijnlijk geenszins Theroux’ bedoeling een analyse te schrijven over veranderend Afrika. Bovendien bestaat Afrika uit veel meer landen dan die hij heeft doorkruist, en kun je die veranderingen sowieso niet vergelijken met een langdurig verblijf in uitsluitend Malawi en Oeganda dertig jaar eerder. Maar het blijft riskant je bevindingen op te schrijven als waarheden. Verreweg zijn meeste lezers denken nu vast dat oude mensen in Afrika een zeldzaamheid zijn, en dat giraffen en nijlpaarden bij de Grote Vijf horen. Het lijkt erop dat hij met de vraag die hij aan het begin van zijn verhaal stelt vooral zin wil geven aan zijn boek. Dat had hij wat mij betreft achterwege kunnen laten. Dark Star Safari is vooral een persoonlijk reisverhaal van een knap schrijver over een indrukwekkende reis. En dat is al boeiend genoeg.
Dark Star Safari – Paul Theroux
eerste druk: april 2003
ISBN: 978 90 450 1246 9