Als je op zoek bent naar reisverhalen over Congo-Brazzaville dan kun je niet om Redmond O’Hanlons Congo heen, het boek over zijn reis door de oerwouden in het noorden op zoek naar de mythische Congo-dinosaurus Mokélé-Mbembe die zou leven in Lac Télé, een eivormig meer van 6 bij 8 km en vier meter diep middenin de jungle. Hij maakt deze reis in 1989 samen met de Amerikaanse Lary Schaffer, hoogleraar psychologie, specialist in diergedrag en cameraman, onder begeleiding van de Congolees Marcellin Agnagna, vooraanstaand bioloog en algemeen directeur van het departement van Flora- en Faunabeheer. Marcellin beweert een aantal jaar daarvoor een glimp te hebben opgevangen van Mokélé-Mbembe: naar hij zegt een dier met een brede rug, een lange nek en een kleine kop. Hij is één van de weinigen, die allemaal met elkaar gemeen hebben dat ze door problemen met hun camera geen foto konden nemen als bewijs van het bestaan van dit dier.
De reis begint in Brazzaville, vanwaar ze de boot over de Congo-rivier nemen en noordwaarts afslaan de Oubangui op naar Impfondo. Daar rijden ze door de jungle naar Dongou, waar ze met een kleinere boot de Motaba afzakken, vervolgens van Makao dwars door het oerwoud naar Berandzoko lopen begeleid door de pygmee Muko, en via de rivier de Ibenga met een boomkano naar Enyélé varen. Een truck brengt ze weer naar Dongou, waarna ze weer terugkeren naar Impfondo. Hier nemen Lary en Redmond afscheid: Lary gaat terug naar de VS, Redmond vervolgt de laatste etappe van zijn reis met Marcellin en twee van zijn familieleden, Nzé en Manou. Lac Télé wordt bereikt; Mokélé Mbembe blijft een mysterie.
Ik heb dit boek twee keer gelezen: de eerste keer voordat ik voor het eerst naar Congo vertrok, de tweede keer nadat ik er verschillende keren was geweest. Na de eerste keer boezemde het me vooral veel respect in voor de reis als onderneming, en een zekere angst voor deze onbekende wereld waar ik naar toe zou gaan. Na de tweede keer ben ik vooral onder de indruk van het vermogen van O’Hanlon zijn avonturen te beschrijven zonder te vervallen in betweterigheid, terwijl hij toch overtuigd blijft van de wetenschap. Hij ondergaat zijn reis, is oprecht nieuwsgierig in de verhalen van de mensen, aanstekelijk enthousiast over de wonderlijke wereld van het oerwoud en al het leven dat hij er vindt, en probeert ondertussen te overleven in een omgeving die de zijne niet is en ook nooit zal worden. Lary daarentegen heeft weinig plezier. Hij wordt opgevoerd als het westerse geweten, en klaagt en oordeelt aan de lopende band: maniok, Congolees volksvoedsel nummer 1, smaakt naar “half gestolde stopverf die een week in de Dettol is gemarineerd”, hij vindt het “onvergeeflijk” als een grootmoeder bijna verdrinkt met haar kleinkind omdat ze vanuit haar kano probeert voedsel te verkopen aan passagiers in de voorbijvarende boot, en is gechoqueerd door de minnaressen die Marcellin er op nahoudt terwijl hij een vrouw heeft in Brazzaville. Hij vindt Congo een angstaanjagende plek, is zijn hele leven niet zo bang geweest.
Die angst is niet helemaal onterecht. Het is een intense onderneming. Elk dorp dat ze bezoeken eist een tol: ze worden gewantrouwd, tegelijkertijd gezien als een potentiële kans op extra geld en bezit, maar ook verwelkomd en soms meegenomen in de gewoonten en rituelen. Redmond probeert hier elke keer zijn vinger achter te krijgen, maar het oerwoudleven blijft ongrijpbaar voor hem. “Godverdomme bij de hel en twee maal terug. Wat is de zin van al die zwarte kunst? Wat is de psychologische en sociale functie van al die angst? Waarom zou je in doodsangst leven voor al die magie en flauwekul en toverspreuken als het niet hoeft?” vraagt Lary zich op een gegeven moment af. Redmond antwoordt dat het “een zin geeft aan het leven als je nog prelogisch denkt: als er geen zichtbare scheidslijn is tussen je eigen mentale werkelijkheid en die van een passerende luipaard of een vleermuis boven je hut.” In Makao koop Redmond een fetisj voor de prijs van dertien kippen. Die wordt voor hem gemaakt door de grootvader van Marcellin, en bevat de vinger van een kind. De geest van het kind beschermt hem, behoedt hem voor gedachten die oud en treurig zijn, en vrijwaart hem van ziekten. Als hij later ganja rookt, belandt hij in een heftige trip waarin hij een ontmoeting heeft met het mystieke dier Samalé met drie klauwen aan elke hand. “Het is wel degelijk logica,” zegt Salamé. “Het is alleen niet jouw logica. Het is Afrikaanse logica.” En dat is een waarheid als een koe. (Jaren later verliest hij deze fetisj overigens in Hotel New York in Rotterdam. De manager laat alle vuilnisbakken op de stoep legen, de fetisj wordt teruggevonden en per koerier bezorgd terwijl Redmond staat te wachten voor tv-opnamen van O’Hanlons helden.)
Een paar weken later wordt hij nogmaals op zijn nummer gezet door Marcellin die hem toebijt dat “het allemaal net zo zinnig is als dat bijgeloof van jullie blanken.” Hij vraagt zich woedend af hoe het zit met het christelijk bijgeloof, met de fetisj die blanken dragen, de kruisjes aan onze nek, de kralenkettingen die wij in onze zak bevoelen terwijl we toverspreuken mompelen. Hoe het zit met onze kannibalistische symbolen. “Is het waar of niet dat jullie eens in de zeven dagen het lichaam en bloed van het grote blanke hoofd van jullie stam eten en drinken alsof dat iets fatsoenlijks en redelijks is?” Marcellin is een intelligente maar gefrustreerde man: hij weet dat zijn mogelijkheden een stuk beperkter zijn dan die van zijn reisgenoten omdat hij nu eenmaal als Afrikaan is geboren. “Ik ben bekend in Engeland en Noord-Amerika om mijn onderzoek naar Mokélé-Mbembe. Ik ben een man van de wetenschap. Ik hoor hier niet thuis.”
De harde Afrikaanse werkelijkheid: de jacht op olifanten, gorilla’s en chimpansees, de ziekten, de manier waarop pygmeeën worden behandeld door de Congolezen (vaak als dieren gezien, en gehouden als slaaf), de continue bedreiging van het onbekende. Maar ook de overweldigende schoonheid van het land en de dieren die er leven. Van mier tot gorilla: van boscobra tot zweetbij: hij kan er eindeloos over schrijven. Vogels hebben zijn voorkeur. Aan het begin van zijn reis bij één van zijn eerste ontmoetingen met Marcellin laat hij hem een afbeelding van de wimpelnachtzwaluw zien in een vogelboek dat hij met zich meezeult. Op 11-jarige leeftijd zag Redmond hier voor het eerst een tekening van. Hij vond het de verrukkelijkste en vreemdste vogel die hij ooit had gezien, en dat vindt hij nog steeds. Het is dan ook een grote wens van hem deze vogel te zien, die leeft in het oerwoud van Congo.
Ergens aan het einde van zijn exercitie krijgt hij een babygorilla cadeau van een man omdat hij diens wonden verzorgt en hem medicijnen geeft, wat hij doet voor veel mensen die hij op zijn reis tegenkomt. Hij raakt onmiddellijk gehecht aan dit gorillaatje, en zorgt er dag en nacht voor. Ondertussen raakt hij behoorlijk de kluts kwijt door de situatie waarin hij belandt: alleen, met een getraumatiseerde gorillababy die hem angstvallig vasthoudt en onderpoept, in een dorpje in de jungle waar hij wordt gemeden omdat hij niet wordt begrepen, terwijl Marcellin van het toneel verdwijnt, vrezend voor zijn leven omdat hij – als vertegenwoordiger van het Flora- en Faunabeheer – als een bedreiging wordt gezien door de olifantenstropers van het dorp. Uiteindelijk haalt Marcellin hem onder hoogspanning op uit het dorp om aan de terugreis te beginnen. Als hij het gorillaatje van hem afpakt, weet Redmond niet meer wie hij is. Hij heeft zich weken niet gewassen, zit onder de gorillastront, en loopt verloren naar zijn slaapplaats. Dan ziet hij de wimpelnachtzwaluw. Een magisch moment dat hij graag deelt met Marcellin. Maar die is niet onder de indruk: “Die zitten hier overal. Om zo’n vogel te zien, hoef je alleen maar rond te rijden in een vrachtauto.”
De queeste naar Mokélé-Mbembe wordt uiteindelijk vooral een queeste naar de Congolese geest. Het geeft mij na de tweede keer lezen ook het verontrustende en pijnlijke inzicht dat de westerse perceptie en die van de Afrikanen elkaar nooit echt kunnen raken. Maar ook een reden om het nog een derde keer te lezen. Ik weet zeker dat er nog veel meer in dit boek zit om er in twee keer uit te halen.
Congo – Redmond O’Hanlon
eerste druk: september 1996
ISBN: 978 90 450 9198 3